SBK2012 en de CRvB
Op 10 januari 2018 hield de Centrale Raad van Beroep een zitting om te oordelen over enkele hogere beroepszaken.
Dit betrof enkel en alleen oud-defensiemedewerkers (burgerwerknemers) die op grond van het SBK2012 met overtolliigheidsontslag waren gegaan. Zij vallen onder de werking van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie (BWDEF) (klik hier voor het besluit).
Tijdens de zitting bleek dat de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 april 2017 (klik hier) niet helemaal kon worden weggeveegd. Bepaalde elementen spelen ondanks de verschillen tussen SBK2004 en SBK2012 nog steeds een belangrijke en doorslaggevende rol.
Pensioengerechtigde leeftijd
Het standpunt van Defensie was heel simpel. In het BWDEF staat bij de term ‘pensioengerechtigde leeftijd‘ een duidelijke verwijzing naar artikel 122 van het Burgerlijk Ambtenarenreglement Defensie (BARD) en in artikel 122 BARD staat dat de ontslagleeftijd bij 65 jaar is. Het kan zo zijn aldus Defensie dat artikel 122 in de toekomst wordt aangepast maar voorlopig staat de ontslagleeftijd en daarmee dus het einde van de bovenwettelijke uitkering bij de leeftijd van 65 jaar.
Namens de oud-defensiemedewerkers werd verwezen naar hetzelfde BWDEF en dan met name naar artikel 2 lid 5 waarin staat:
Het recht op een aansluitende uitkering eindigt na ommekomst van de duur daarvan, maar uiterlijk de dag waarop betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
In de toelichting op dit artikel staat :
Artikel 2, vijfde lid geeft weer dat de pensioengerechtigde leeftijd per persoon verschilt. De einddatum van de bovenwettelijke uitkering is in overeenstemming gebracht met de einddatum van de WW-uitkering, verwoord in artikel 19, eerste lid onder h WW.
Indien het per persoon verschilt kan er nooit over een vaste leeftijd van 65 jaar worden gesproken.
Artikel 122 BARD
Voor Defensie was bovenstaande geen argument omdat die tekst vooruitloopt op toekomstige situaties als de leeftijd daadwerkelijk meebeweegt met de AOW-leeftijd. Op dit moment is artikel 122 BARD het geldende recht en daarmee stopt de uitkering bij de leeftijd van 65 jaar. Wellicht kan in de toekomst de leeftijd van 65 jaar wel worden losgelaten, maar de sociale partners (Defensie en de bonden) hebben dat nog niet geregeld.
Op zichzelf genomen is dat vreemd want in 2016 is door Defensie en de vakbonden uitgebreid gesproken over aanpassing van artikel 122 BARD.
Dit betreft onder andere de volgende vergaderingen:
- verslag vergadering Algemeen Personeelsbeleid d.d. 24 november 2015 (klik hier)
- verslag vergadering Post-actieven d.d. 19 januari 2016 (klik hier)
- verslag Sector Overleg Defensie d.d. 1 maart 2016 (klik hier)
Ook toen probeerde Defensie de bonden te overtuigen dat de aansluiting van de uitkering op de AOW-leeftijd slechts kon gelden voor nieuwe gevallen en niet voor hen die Defensie al met overtolligheidsontslag hadden verlaten. Op zich zelf genomen vreemd want veel defensiemedewerkers hebben in de voorlichting en brief/mailwisseling juist de informatie gekregen dat een ophoging van de pensioenleeftijd en daarmee een verlenging van de uitkering automatisch ook voor hen zou gelden.
Persoonlijk vind ik het zeer vreemd dat de bonden toentertijd hebben ingestemd dat in het BWDEF de leeftijd van 65 jaar staat als zijnde ‘pensioengerechtigde leeftijd’.
In de zitting kwam niet naar voren het verschil tussen de tekst van SBK2012 en de tekst van BWDEF. In SBK2012 staat ‘de dan geldende pensioengerechtigde leeftijd’ en in BWDEF staat ” de pensioengerechtigde leeftijd’.
In artikel 2 lid 3 onder a staat:
Betrokkene die recht heeft op een WW-uitkering en die op de dag voor het intreden van zijn werkloosheid een aaneengesloten diensttijd heeft van tenminste 10 jaar en 50 jaar of ouder is, heeft na het einde van de uitkeringsduur van de WW-uitkering recht op een aansluitende uitkering tot de dag waarop hij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.
In het SBK2012 staat:
Voor medewerkers van 50 jaar en ouder met een diensttijd van tenminste 10 jaar geldt op grond van het BWW een uitkeringsgarantie tot de dan geldende pensioengerechtigde leeftijd.
Het naar voren halen van het pensioen
Namens hen die in beroep gingen werd voorts aangekaart dat de compensatie voor het naar voren halen van het pensioen de bekende sigaar uit de eigen doos was. Zij worden dubbel gepakt met die compensatie namelijk
- de pensioencompensatie wordt berekend en bruto verstrekt maar uitbetaald in de periode van 65 jaar tot de AOW-leeftijd juist in een periode dat het hoge fiscale regime geldt. Met andere woorden de compensatie wordt feitelijk door de fiscale regels nog verder (soms zelfs tot 40%) afgeroomd;
- feitelijk zou alleen het pensioen en de AOW-tegemoetkoming in 90% toets moeten worden betrokken en niet ook nog de pensioencompensatie.
Defensie pareerde dit door aan te geven dat de Centrale Raad van Beroep reeds op 26 april 2017 heeft ingestemd met het model inclusief de pensioencompensatie, zodat op dat punt niet meer kan worden teruggekomen. Defensie vindt de wijze waarop de berekeningen hebben plaatsgevonden correct en proportioneel.
Alleenstaand en samenwonend
Voorts voerden de oud-defensiemedewerkers aan dat er geen enkele reden is om iemand die gehuwd is een lagere compensatie te geven dan iemand die ongehuwd is. Uiteindelijk geeft de werkgever loon naar arbeid en door toepassing van de AOW-wet ontstaat er een verschil in beloning dat niet verklaard kan worden op basis van de vervulde functie.
Defensie voert aan dat er een compensatie moest worden gegeven en dat daarmee aansluiting moest worden gezocht bij de Algemene Ouderdomswet (AOW). Die wet maakt een onderscheid tussen alleenstaanden en zij die samenwonen en dat is ook door de CRvB in de uitspraak van 26 april 2017 bevestigd.
Al dan niet werkende partners
Een ander punt dat door de oud-defensiemedewerkers naar voren werd gebracht is het feit dat er nu automatisch van wordt uitgegaan dat beide partners werken. Aan de Raad werd voorgelegd dat een alleenstaande nu een hogere tegemoetkoming krijgt terwijl een gehuwde defensiemedewerker waarvan de partner niet werkt een lagere vergoeding ontvangt maar wel met die uitkering de kosten heeft voor twee personen.
Ook hier verwees Defensie naar de uitspraak van de CRvB van 26 april 2017. Met andere woorden toen is door de Raad groen licht gegeven voor de systematiek en daarom kunnen we die systematiek niet opnieuw aanvechten.
Slot
Defensie bleef kleuren binnen de lijntjes en het kader dat door de uitspraak van CRvB van 26 april 2017 was neergezet.
Zij die in beroep gingen probeerden op basis van het BWDEF nieuwe argumenten naar voren te brengen ten aanzien van ‘pensioengerechtigde leeftijd’ en oude argumenten een nieuw jasje te geven dan wel uitgebreider uit te leggen.
Zoals het er nu voorstaat doet de Raad op 22 februari 2018 uitspraak.